KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


De passage van het geslachtsapparaat blijkt soms geblokkeerd te zijn.

In heel veel gevallen kan men als ervaren inseminator met de pistolet ongehinderd doordringen tot in het cavum uteri van de koe. Maar soms wordt deze normale doorgang verhinderd door de aanwezigheid van een blokkade, of door de aanwezigheid van de een of andere al of niet congenitale afwijking, in het geslachtsapparaat van de koe.

Wanneer bij de poging tot insemineren van de koe de penetratie van het geslachtsapparaat meteen al problemen oplevert omdat er geen vulva aanwezig blijkt te zijn, dan is er sprake van agenesie van de vulva. Is de vagina niet goed ontwikkeld, maar in concreto wel aanwezig, dan is er sprake van aplasie van de vulva. Is de vulva opvallend klein, dan is er mogelijk sprake van een interseksueel dier. In een dergelijk geval is de clitoris soms opvallend groot en er bevinden zich dan soms opmerkelijk lange haren op het onderste gedeelte van de vulva. Als de vulva van de koe uiterlijk wel normaal is, maar als de porte d'entrée tot de vagina geblokkeerd lijkt te zijn, kan er sprake zijn van een persisterend hymen. In een dergelijk hymen is een opening aanwezig die de penetratie met de pistolet mogelijk maakt. In sommige gevallen is er echter in het geheel geen sprake van een opening in het hymen. Dat is een ernstige situatie voor het dier, omdat de afscheidingsproducten van het geslachtsapparaat zich dan in de vagina van het dier ophopen. Bij palpatie van de vagina vanuit het rectum wordt men dan een haematocolpos gewaar. Een geheel gesloten hymen wordt hymen imperforatum genoemd. Bij ontdekking van een dergelijk hymen zal men er bij de veehouder op moeten aandringen om voor dat dier een veterinair te consulteren. In dat geval zal men niet zelf het betreffende dier moeten gaan trachten te defloreren. Is er daarentegen sprake van insnoering van de vagina ter plaatse van het cingulum, op de plaats van de introïtus vaginae, dan is er sprake van een congenitale afwijking die bekend staat als White Heifer Disease .

Treft men na het passeren van de introïtus vaginae een blokkade aan in de vagina van het dier, dan kan er ook sprake zijn van aplasie van de vagina ten gevolge van dezelfde afwijking die hiervoor is genoemd en die eveneens bekend staat onder de uit het Engels vertaalde naam: "Witte Vaarzenziekte". Ook bij een een hermafrodiet is soms sprake van aplasie van de vagina. De vagina blijkt bij die afwijking soms blind te eindigen. En het komt ook voor dat er dan zelfs sprake is van agenesie van de vagina. Als men met de punt van de pistolet vastloopt in de vagina van de koe, kan het ook zijn dat men achter een van de plooien in het slijmvlies van de vagina is blijven haken. In de vagina bevinden zich zowel circulaire plooien als wel als longitudinale plooien. Het feit dat men tijdens het uitvoeren van een inseminatie achter een van die slijmvliesplooien is blijven haken, wijst er in verreweg de meeste gevallen op dat men niet de juiste inseminatietechniek toepast. Mocht er, bijvoorbeeld bij de geboorte van het kalf, een verwonding in de vagina zijn ontstaan, dan kan er inwendig littekenweefsel zijn gevormd, dat zich voordoet in de vorm van bindweefselstrengen. Deze strengen (of adhaesies) kunnen de wand van de vagina op meerdere plaatsen verbinden. Wanneer een van die strengen korter is dan de wijdte van de vagina, dan ontstaat er in de vagina een ondiepe ruimte die men "pocket" noemt. Komt men met de punt van de pistolet in een dergelijk pocket terecht, dan is de betreffende passage van de vagina geblokkeerd. Zodra men als inseminator eenmaal beseft dat dit het geval is, kan men de pistolet zeer eenvoudig een klein eindje terughalen om vervolgens via een iets andere route door de vagina alsnog te proberen met de punt van de pistolet tot in het ostium externum te komen. Tijdens de tussentocht van de koe lijkt men, bij de foutieve inseminatiepoging, relatief frequent in een dergelijk pocket terecht te komen. Maar meestal zal men dan niet met een echte vaginapocket te maken blijken te hebben, maar met de fornix vaginae. Dit is het pocketachtige schedegewelf die de portio omgeeft. Tijdens de tussentocht is de portio prominent in de vagina aanwezig. En daardoor is de fornix vaginae sterker uitgediept. Bij de doorgang door de vagina kan men ook gehinderd worden door de septa vaginae die soms in de vagina voorkomen. Dit zijn tussenschotten die als congenitale afwijking bij uitzondering in de vagina van de koe aanwezig kunnen zijn en die zowel in het horizontale, als wel in het verticale vlak van de vagina kunnen voorkomen. Een eventueel longitudinaal septum vaginae kan te maken hebben met het aanwezigheid van een dubbele cervix bij de betreffende koe, of onterecht de indruk wekken dat men te maken heeft met de aanwezigheid van een dubbele cervix. Als men door de aanwezigheid van een longitudinaal septum moeite heeft om met de punt van de pistolet bij het ostium externum te komen, dan zit men mogelijk aan de verkeerde kant van het septum. Het is dan zaak de pistolet helemaal uit de koe terug te trekken en de inseminatie geheel opnieuw, volgens de regels van de inseminatiekunst, uit te gaan voeren. Men zal dan vrijwel altijd als vanzelf, via de juiste weg, de doorgang door de vagina naar het ostium externum vinden. Is er een transversaal septum in de vagina van de koe aanwezig, dan zal men met een speculum meestal wel een opening in dat septum kunnen aantreffen. Is dat niet het geval, dan zal men de veehouder moeten gaan aanraden om een consult van de dierenarts voor die koe te gaan aanvragen. Want net als bij de aanwezigheid van een hymen imperforatum, kan er ook dan ophoping van bloed en cervixslijm in de vagina van de koe hebben plaatsgevonden. De passage van de vagina kan ook worden gehinderd door de een of andere tumor die in de vagina van de koe aanwezig is. Omdat de aanwezigheid van een dergelijke tumor in de vagina niet altijd problemen hoeft op te leveren voor de normale vruchtbaarheid van de koe, zal men een dergelijke koe doorgaans wel proberen te insemineren. Dit kan echter juist wel problemen opleveren, namelijk vanwege het feit dat men met de pistolet nu eenmaal niet via een bocht, om de tumor heen, naar het ostium externum toe kan gaan. Door het toepassen van een andere inseminatietechniek, zal dit in de meeste gevallen echter wel kunnen gaan lukken.

In tegenstelling tot bij de passage van de vagina loopt men bij de passage van de cervix uteri wel relatief vaak tegen blokkades aan. In de cervix (uteri) bevinden zich drie of vier circulaire plooien van bundels spiercellen (ingebed in bindweefsel), die er toe bestemd zijn om de cervix af te sluiten. Bij het toepassen van een (minder juiste) inseminatietechniek zal men regelmatig met de punt van de pistolet achter één van die cervixplooien blijven haken. Tussen die cervixplooien in bevinden zich soms ook een soort putjes, die bekend staan onder de naam cul-de-sacs. Wanneer men bij het insemineren van een koe tegen een blokkade in de cervix oploopt, zou men weleens met een dergelijke cul-de-sac te maken kunnen hebben. Dit probleem is gemakkelijk op te lossen, namelijk door de cervix bij het insemineren even opnieuw te gaan strekken (voor zich uit te duwen, richting de kop van de koe). Hoewel een ervaren inseminator doorgaans gemakkelijk met de pistolet door de cervix heen zal blijken te kunnen komen, zelfs bij (guste) koeien die niet tochtig zijn, doen zich ook voor hem toch nog vrij regelmatig gevallen voor waarbij de passage (in extenso of partieel) geblokkeerd blijkt te worden. Bij drachtige koeien en bijvoorbeeld ook bij koeien met een pyometra is de cervix zeer goed gesloten, maar bovendien bevindt zich dan direct achterin de cervix een kleverige slijmprop die voor een extra afsluiting van de cervix zorgdraagt. Deze slijmprop beschermt de baarmoeder tegen bacteriën. Als de passage van de pistolet direct achterin de cervix wordt geblokkeerd door een substantie die op uitgekauwd kauwgom blijkt te lijken, dan zal men dan ook direct dienen te stoppen met de poging de koe te willen insemineren. Bij inwendige visuele inspectie van de vagina zal men dan een portio aantreffen met een gesloten ostium externum waarop men het taaie en ingedroogde slijm van de slijmprop duidelijk kan waarnemen. Neemt men waar dat het ostium externum er wel gesloten uitziet, maar is er geen slijmprop op de duidelijk waarneembare portio aanwezig, dan is de koe niet tochtig of nog niet zo lang drachtig. Onder die omstandigheden (bij een duidelijk waarneembare portio) zal men tijdens de inseminatiepoging, met name bij pinken, kunnen bemerken dat de doorgang van de cervix is geblokkeerd. Bij koeien van hogere pariteit is dat veel minder duidelijk het geval. Bij dergelijke koeien kan men mogelijk voorin de cervix nog wel enige belemmering van de passage gewaar worden. Wanneer men een pink wil insemineren waarbij de cervix zo dun en slap is dat de passage van de cervix totaal is uitgesloten, dan heeft men te maken met een afwijking waarbij op beide ovaria geen enkele ontwikkeling heeft plaats gevonden. De uterus is in dat geval nauwelijks groter dan die normaliter bij kalveren is. Er is dan sprake van een zogenaamde infantiele uterus. Als de cervix niet passabel blijkt te zijn, kan dit ook zijn oorzaak vinden in het feit dat er bij die koe sprake is van de aanwezigheid van zogenaamde cystes op de ovaria. Er is in een dergelijk geval dus sprake van cysteuze ovaria. Er kan dan bijvoorbeeld spake zijn van de aanwezigheid van een geluteïniseerde cyste. Een ander voorbeeld van cysteuze ovaria staat bekend als het Poly Cysteus Ovaria Syndroom (PCOS). Ovariële cystes kunnen heel verschillend van aard en uitwerking zijn. Ook bij Nymphomanie is bijvoorbeeld sprake van het voorkomen van een of meerdere cystes op de ovaria. Een koe die volgens de veehouder overduidelijke signalen van tochtigheid blijkt te hebben vertoond, maar waarbij de passage van de cervix minder gemakkelijk dan gewoonlijk verloopt, is mogelijk kort-tochtig geweest. Neemt men waar dat de passage van de cervix opmerkelijk stroef verloopt, dan is de betreffende koe mogelijk reeds aan het afbloeden. Wanneer men bij een koe wel goed met de pistolet in de cervix kan penetreren maar geen volledige passage van de cervix weet te bereiken, zal men het sperma in de cervix moeten gaan deponeren op de plaats in de cervix die men nog wel met de punt van de pistolet heeft weten te bereiken. Om inwendige verwonding van het canalis cervicis te voorkomen, zal men normaliter niet moeten doorgaan met de penetratie van de cervix. Want het kan immers zijn dat de koe nog niet, of niet meer, tochtig is. Ook kan het zijn dat er sprake is van een cervixafwijking die een penetratie tot in de uterus onmogelijk maakt. Er is dan allicht sprake van segmentale aplasie van de cervix (let op de eventuele aanwezigheid van een mucometra of een hydrometra). Betreft het in dat geval een koe die zeer zeker wel tochtig is en die meerdere malen vrijwel precies om de drie weken na inseminatie weer opnieuw blijkt tochtig te worden, dan zal men het massage-trucje moeten toepassen om toch een volledige passage van de cervix te kunnen bereiken. Dit lukt echter niet als de cervix verhard blijkt te zijn. Met een dergelijke cervix kunnen niet goed de nodige manipulaties worden uitgevoerd. De oorzaak voor verharding van de cervix moet men zoeken in een hevige verwonding die daar ter plaatse op een eerder moment heeft plaatsgevonden. Soms is er een weinig flexibele bocht in de cervix aanwezig, die tengevolge heeft dat men de cervix niet verder over de pistolet heen zal kunnen manipuleren. In een dergelijk geval is men genoodzaakt om het sperma daar ter plaatse in de cervix te gaan deponeren. Om de kans op bevruchting van de koe dan nog enigszins te bevorderen, is het in een dergelijk geval wel verstandig om te trachten de afgifte van het hormoon oxytocine door de koe te stimuleren. Het toepassen van het hierboven genoemde massagetrucje heeft ook geen nut bij een dier dat duidelijk last blijkt te hebben van stress. In een dergelijk geval zal men eerst moeten proberen die stress te verminderen. Want stress veroorzaakt niet alleen dat de cervix zich tijdens de tochtigheid niet (goed) verwijdt, maar bovendien dat de algehele vruchtbaarheid van de koe op dat moment is verminderd. De oorzaak van een geblokkeerde cervixpassage kan ook gelegen zijn in het feit dat de uterus gedraaid (getordeerd) in het bekken van de koe ligt. De cervix voelt in een dergelijk geval aan als een uitgewrongen dweil. Een complicerende factor hierbij is dat er dan ook vaak een luchtbel in de vagina van de koe voorkomt. Heeft men in een dergelijk geval te maken met een goed geïnvolueerde uterus, dan heeft het zin om te proberen die draaiing uit de uterus vandaan te halen. Lukt dat niet, dan heeft het geen zin om de koe in die omstandigheid te gaan insemineren.

Een veehouder kan zich vanzelfsprekend vergissen in het interpreteren van het gedrag wat hij bij een koe heeft waargenomen. Bepaalde gedragingen van een koe die men soms wel bij tochtige koeien waarneemt, kunnen ook te maken hebben met het feit dat die koeien op het punt staan om af te kalven, of dat zij op het punt staan om te gaan aborteren. Onder die omstandigheden verwijdt de cervix zich. Als een veehouder een dergelijke koe per vergissing voor inseminatie blijkt te hebben aangeboden, zal men als inseminator niet door de aanwezigheid van een gesloten cervix, op de mogelijke drachtigheid van de koe worden geattendeerd. Maar bij drachtige koeien die gedragingen vertonen welke sterk aan tochtigheid doen denken is de cervix soms duidelijk wel gesloten. Die gedragingen kunnen bijvoorbeeld in verband staan met het afsterven van de vrucht. Als de cervix onder die omstandigheden hermetisch gesloten blijft, zal de vrucht hetzij gaan vervloeien, hetzij gaan mummificeren. Een inseminator die een dergelijke koe per vergissing voor inseminatie krijgt aangeboden, zal bij de initiële poging om die koe te gaan insemineren aanlopen tegen de blokkade van de gesloten cervix. Op één van de ovaria zal onder die omstandigheden ook een doorwerkend Corpus Luteum kunnen worden waargenomen. Als dat Corpus Luteum zijn functie (al of niet door ingrijpen van een veterinair dierenarts) uiteindelijk verliest, treedt een proces in werking dat leidt tot afdrijving van de eventueel aanwezige steenvrucht, of de aanwezige pus. Mummificatie van de vrucht kan ook een direct gevolg zijn van een intra-uterine inseminatie bij een drachtige koe. Een dergelijke inseminatie vindt overigens zelden plaats, omdat men als inseminator door de barrière van de afgesloten cervix op de afwezigheid van bronst bij de koe zal worden geattendeerd.

Bij pinken doen zich meer congenitale afwijkingen voor dan bij koeien die reeds minstens eenmaal eerder hebben afgekalfd. Dat is nogal vanzelfsprekend, dit omdat de elementaire vruchtbaarheid van pinken, in tegenstelling tot die van koeien, nog niet is gebleken. Als inseminator kan men dan ook bij pinken de meest vreemde afwijkingen verwachten. En dat kan een inseminator bij tijd en wijle voor een groot raadsel plaatsen. Wat bijvoorbeeld te denken van een pink waarbij men als inseminator een geblokkeerde cervixdoorgang bij een pink tegenkomt. Plus een baarmoeder waarvan de ene baarmoederhoorn aanvoelt als die van een tochtig dier en waarvan de andere baarmoederhoorn in tegenstelling daartoe juist aanvoelt als die van een niet-tochtig dier. Dit terwijl op de ovaria een goed ontwikkelde follikel vóórkomt en duidelijk geen Corpus Luteum. Als inseminator zal men in een dergelijk geval wel tot inseminatie van die pink moeten gaan besluiten. Alhoewel de aanwezige afwijking de bevruchting van het dier in de weg lijkt te zullen gaan staan. In dit geval wordt het dan dus noodgedwongen een intra-vaginale inseminatie.


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org