KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


De vergissingen en onduidelijkheden die zich voordoen rondom een abortus.

Als een koe haar vrucht voor het begin van de 33e week van de dracht verwerpt, is formeel gesproken sprake van "een abortus". Dat wil zeggen een voortijdige vruchtafdrijving. Een abortus wordt bij een koe ook wel miskraam genoemd, net als bij de mens. Een abortus is in feite een afwijking in het normale verloop van de dracht van de koe. Het vinden van een geaborteerde vrucht kan de veehouder angst inboezemen. Met name als er een besmettelijke oorzaak aan de abortus ten grondslag ligt. Eventuele ervaringen met de besmettelijke ziekte Abortus Bang kunnen die angst hebben veroorzaakt. Dit omdat die ziekte in het verleden niet alleen grote economische schade onder de veehouders heeft veroorzaakt, maar omdat ook mensen door de bacterie die aan die ziekte ten grondslag ligt, kunnen worden besmet. Toch is een abortus niet altijd een ongunstig gebeuren voor de veehouder, omdat hierdoor frequent de dracht wordt verbroken van vruchten waarbij sprake is van een lethale afwijking, dan wel van een anderzijds nadelige, fysieke afwijking.

Als inseminatoren maken wij regelmatig mee dat ons een koe ter inseminatie wordt aangeboden die op het punt staat te gaan aborteren, of die pas kort geleden heeft geaborteerd. De reden hiervoor is dat de gedragsverschijnselen, die voorafgaande aan een abortus bij een koe kunnen worden waargenomen, veel weg hebben van de eerste symptomen van de tochtigheid bij een koe. Aborterende koeien kunnen, net als tochtige koeien, zeer opvallend blijken te loeien. Bovendien kunnen ze ook net zo opvallend blijken rond te dolen als tochtige koeien wel plegen te doen. Als veehouder kan men door die opvallende gedragsverschijnselen van een aborterende koe, menen van doen te hebben met een terugkomer.

Om te voorkomen dat men als veehouder een aborterende koe voor inseminatie gaat aanbieden (ofwel een koe waarbij pas kort geleden een abortus heeft plaats gevonden), is het handig om goed de eventuele verschijnselen te kennen die men zoal bij een dergelijke koe kan waarnemen. Daarom volgt hier eerst een opsomming van die eventueel waar te nemen verschijnselen bij een dergelijke koe:

  1. De koe vertoont onrustig gedrag.
  2. De koe zondert zich af van het koppel koeien.
  3. De kling van de koe is iets gezwollen.
  4. Het uier van de koe is gezwollen (dit is slechts bij niet-lacterende koeien goed te onderscheiden van de eerdere situatie).
  5. De bekkenbanden van de koe zijn verslapt.
  6. De koe staat met een gebogen rug, veroorzaakt door hevige buikkramp.
  7. De koe staat af en toe te persen.
  8. Er vloeit helrood bloed uit de vulva van de koe vandaan (eventueel met gelatine-achtige klonten).
  9. Er vloeit grauw-rood bloed uit de vulva van de koe vandaan.
  10. Er kan een stukje (al of niet veretterde) placenta uit de vulva hangen.
  11. De uitvloeiing uit de vulva van de koe bestaat uit lochiën en ze ruikt onfris.
  12. De melkgift van de koe is plotseling toegenomen, óf opgang gekomen, bij een dier wat op dat moment niet aan de melk was
  13. De melkgift van de koe was op zeker plotseling afgenomen, bij een dier wat op dat moment aan de melk was

Een vrij uitgebreide lijst van duidelijk waar te nemen verschijnselen dus. Verschijnselen overigens die veel weg hebben van de verschijnselen die zich voor doen bij het afkalven van koeien. Door het moment waarop deze verschijnselen zich tijdens de drachtigheidsperiode van de koe voor doen, is overigens zondermeer duidelijk dat het een abortus betreft. Hoewel het aantal duidelijk waar te nemen verschijnselen van abortus vrij uitgebreid is, wil dat niet zeggen dat die verschijnselen zich altijd even duidelijk en op het zelfde moment manifesteren. Daardoor is het goed te begrijpen dat een veehouder zich op zeker moment vergist in zijn interpretatie van de waargenomen verschijnselen. En dat hij daardoor een aborterende koe (of een koe waarbij pas kort geleden een abortus heeft plaatsgevonden) voor inseminatie blijkt te hebben opgegeven.

Een inseminator die op een veehouderijbedrijf verschijnt om er een koe te gaan insemineren, gaat er niet bij voorbaat van uit dat die koe kort geleden heeft geaborteerd, of nog op het punt staat om te gaan aborteren. Net als de veehouder, zal de inseminator ook niet altijd bijtijds in de gaten hebben wat er met de koe aan de hand is. Een ervaren inseminator heeft bijzonder weinig tijd nodig om de inseminatiehandeling uit te voeren. Die tijd is vaak te kort om allerlei specifieke bijzonderheden van de koe te gaan opmerken. Soms heeft hij de koe dan ook al geïnsemineerd voor hij zich goed en wel realiseert dat er iets bijzonders met de koe aan de hand is. Een koe die op het punt staat om te gaan aborteren, is daardoor soms ook al reeds door hem geïnsemineerd voor hij heeft bemerkt dat er sprake is van een op handen zijnde abortus bij die koe. Het is aan de veehouder om de inseminator van die abortus op de hoogte te stellen (voor zover deze er van op de hoogte is). Maar in de praktijk blijft dit er doorgaans bij.

Toch zal een inseminator die niet al te voortvarend zijn werk uitvoert, door verschillende waargenomen verschijnselen kunnen worden geattendeerd op het feit dat er mogelijk sprake is van een abortus bij de te insemineren koe (of een vroeggeboorte). Hoewel zijn mogelijke waarnemingsperiode bijzonder kort is, kan hij dit soms toch ontdekken aan een van de verschijnselen die hierboven staan beschreven. Namelijk de verschijnselen waaraan de veehouder doorgaans ontdekt dat er sprake is van een abortus bij de koe. Maar in de meeste gevallen zal hij hierop worden geattendeerd door een aantal andere verschijnselen die hij bij de te insemineren koe waarneemt. Dat zijn de volgende verschijnselen:

  1. Het feit dat de vulvalippen zijn opgezwollen.
  2. Het feit dat de cervix relatief groot van omvang is.
  3. Het feit dat de consistentie van de cervix lager dan normaal is.
  4. Het feit dat de uterus relatief groot van omvang is.
  5. Het feit dat de ene cornu uteri merkwaardig veel groter is dan de andere.
  6. Het feit dat er een vruchtje in de uterus aanwezig is.
  7. Het feit dat er een vruchtje in de vagina aanwezig is.
  8. Het feit dat er geelachtig vocht (vruchtwater) uit de vulva afvloeit.
  9. Het feit dat er vies slijmerig vocht uit de vulva afvloeit.
  10. Het feit dat er een vruchtzakje, met een er in aanwezig vruchtje, uit de vulva hangt.
  11. Het feit dat er een strengetje placenta uit de vulva hangt.
  12. Het feit dat er een vruchtzakje, met een er in aanwezig vruchtje, uit de vulva hangt.
  13. Het feit dat de uier van de koe is opgezwollen (met name bij pinken kan dit opvallen).
  14. Het feit dat er melk uit de speentjes komt (met name bij pinken is dit opvallend).

Als men als inseminator aan de hand van deze verschijnselen tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van abortus bij de koe, waarvoor een inseminatie is aangevraagd, dan heeft men een probleem. Want wat doet men vervolgens met dat gegeven?

De veehouder heeft een inseminatie voor de betreffende koe aangevraagd. Het is dus duidelijk de bedoeling dat de betreffende koe moet worden geïnsemineerd. Maar als men als inseminator ontdekt dat de koe drachtig is, dan is een inseminatie uit den boze. De veehouder zal van dat feit op de hoogte moeten worden gesteld, en men zal moeten besluiten om de betreffende koe niet te gaan insemineren. Mocht men verwachten dat de veehouder moeite zou kunnen hebben met die beslissing, dan zou men een intra-vaginale fake-inseminatie dienen uit te gaan uitvoeren.

Wanneer men als inseminator op dat moment in de gaten heeft dat het een koe betreft die op het punt staat om te gaan aborteren, dan is een dergelijke inseminatie niet erg gepast. Heeft men dat niet in de gaten en de koe blijkt spoedig na de inseminatie te gaan aborteren, dan zou dat de veehouder op de gedachte kunnen gaan brengen dat het een abortus provocatus betreft. Op dat moment zal het niet altijd mee vallen om de veehouder er van te overtuigen dat er in het betreffende geval een spontane abortus moet hebben plaatsgevonden (eventueel kan men als inseminator hiervoor de hulp van een veterinair inschakelen).

Mocht men echter als inseminator hebben besloten om de drachtige koe veiligheidshalve niet te gaan insemineren, dan kan dat ook vervelende consequenties hebben. Namelijk als die koe op het punt staat te gaan aborteren. Het helrode bloed wat op zeker moment afvloeit van een aborterende koe, zal de veehouder immers op de gedachte kunnen gaan brengen dat er bij de betreffende koe bloed afvloeit vanwege een tochtigheid welke die koe zou hebben mee gemaakt. Een tochtigheid die voor hem aanleiding was om een inseminatie voor die koe aan te gaan vragen. Nu de inseminatie echter, in tegenstelling tot de opzet van de veehouder, niet door de inseminator blijkt te zijn uitgevoerd, lijkt er sprake te zijn van een foutieve inschatting van de inseminator.

Lang niet altijd zal de veehouder in de gaten hebben dat er in feite een spontane abortus bij de koe heeft plaatsgevonden. Een abortus bij een koe wordt nu eenmaal niet vaak opgemerkt door de veehouders. Dat is ook geen wonder. De verschijnselen die bij een aborterende koe kunnen worden waargenomen, worden in alle drukte gauw over het hoofd gezien. En de geaborteerde vruchtjes zelf zijn vaak nog zo klein, dat ze nauwelijks kunnen worden opgemerkt in de stal, of in de weide. En als er door de veehouder wel een vruchtje wordt gevonden, dan is het nog lang niet duidelijk van welke koe dat vruchtje afkomstig is. Bovendien, bij lang niet iedere abortus wordt het vruchtje ook werkelijk afgedreven, ofwel meteen afgedreven. Het is mogelijk dat het vruchtje, dat zich in de uterus van de koe bevindt, wordt geresorbeerd. Bepaalde cellen, die deel uitmaken van het immuumsysteem (de macrofagen), nemen dan het dode materiaal in het lichaam op. Het kan ook zijn dat de vrucht mummificeert. Een dergelijke gemummificeerde vrucht wordt steenvrucht genoemd, omdat deze bij palpatie van de uterus aanvoelt als een steen. Dit komt doordat in die situatie de weke delen van de vrucht ontbreken. Op het feit dat men wel eens met een steenvrucht te maken zou kunnen hebben, wordt men ook gewezen door het feit dat de vrucht relatief klein is. Dat wil zeggen: klein in verhouding tot de grootte die het ten aanzien van de drachtigheidsduur normaliter zou moeten hebben bereikt. Een gemummificeerde vrucht zal helaas niet altijd even goed blijken af te drijven uit het geslachtsapparaat van de koe. Een dierenarts zou dat door het geven van een intramusculaire injectie wel kunnen gaan helpen te realiseren.

Door het gegeven dat lang niet iedere abortus als zodanig door de veehouders wordt opgemerkt, loopt men als inseminator de kans dat men op zeker moment eens wordt geconfronteerd met een veehouder die de stevige mening is toe gedaan dat een koe die afbloedt van helrood bloed, ook beslist tochtig moet zijn geweest. Als men als inseminator, vanwege geconstateerde drachtigheid, meende bij een dergelijke koe een inseminatie achterwege te hebben moeten laten, dan kan het feit dat een abortus lang niet altijd als zodanig door de veehouders wordt opgemerkt, tot vervelend wanbegrip en verwarring aanleiding zijn. Tenminste als die drachtige koe op het punt staat om te gaan aborteren.

Het kan ook zijn dat een veehouder wel degelijk op de hoogte is van het feit dat een bepaalde koe, waarvoor hij een inseminatie heeft aangevraagd, kort geleden heeft geaborteerd. Maar dat hij zeer bewust en doelgericht voor die koe een inseminatie heeft aangevraagd. Namelijk doordat hem bekend is dat een bevruchting bij die koe onder de gegeven omstandigheid lang niet altijd is uitgesloten. Die omstandigheid doet zich namelijk voor bij een tochtige koe die pas kortgeleden heeft geaborteerd van een vruchtje wat nog in een intact vruchtzakje aanwezig was. Ook dit feit kan in verband met de vraag betreffende de juistheid van het wel of niet uitvoeren van een inseminatie, voor verwarring zorgen. Als men als inseminator een slecht ingekrompen baarmoeder aantreft bij een koe welke een tijd daaraan voorafgaand heeft geaborteerd, dan is het niet onverstandig de betreffende veehouder te adviseren om die koe nog wat tijd te gunnen om zich te gaan opschonen. Of de veehouder te gaan adviseren om haar te laten uitspuiten.

P.S. Bij een pink verraadt een ophanden zijnde abortus, of een abortus die kort daarvoor heeft plaatsgevonden, zich door het onverwacht opzwellen van haar uier (het zogenaamde opuieren). Korte tijd nadat de abortus bij de pink uiteindelijk zal hebben plaatsgevonden, zal haar uier weer 'gaan opdrogen'. Bij droogstaande koeien kan men dit verschijnsel ook waarnemen, maar in dat geval valt het minder goed op. Immers bij een droogstaande koe is toch altijd nog wel enige resterende uiterontwikkeling van de vorige drachtigheid zichtbaar.

N.B. Klik hier voor meer uitgebreide informatie over de oorzaken van abortus bij koeien.

Trivia: In grote tegenstelling tot bij paarden, is bij ons weten nooit een abortus na een geforceerde dekking van een koe gemeld. Een abortus provocatus na een natuurlijke dekking, is bij koeien dan ook veel minder voor de hand liggend, dan bij paarden,


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org