KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Het verraderlijke fenomeen van de tussentocht.

In de veehouderij zorgt het verschijnsel van de tussentocht voor veel onnodige kosten en vruchtbaarheidsschade. Van het aantal inseminaties wat bij koeien wordt uitgevoerd, vindt ook een deel plaats tijdens de tussentocht van de koeien. En dat is spijtig, want op dat moment in de tochtigheidscyclus van de koe is de kans op bevruchting nihil. En de koe kan door een dergelijke inseminatie een ontsteking oplopen aan haar baarmoederslijmvlies.

Maar wat bedoelt men precies met de term "de tussentocht"? De term alleen al zorgt voor de nodige verwarring. In de tochtigheidscyclus zijn er drie tochtigheidsstadia te onderscheiden. Namelijk "de voortocht"; de natocht; en daar tussenin "de staande tocht". Dit laatste tochtigheidsstadium noemt men ook wel "de echte tocht". Immers alleen in dit stadium blijft de koe bij een natuurlijke dekking stil staan. Daarmee maakt zij de dekking voor de stier gemakkelijk uitvoerbaar. Met de term "de tussentocht" doelt men dus niet op het tochtigheidsstadium tussen "de voortocht" en "de natocht" in. Ook doelt men met deze term niet op de periode die is gelegen tussen twee opvolgende tochtigheidscycli in. Die betreffende periode noemt men namelijk de tussentochttijd, ofwel di-oestrus. Met de term "tussentocht" duidt men daarentegen op de betrekkelijk korte periode tussen twee tochtigheden van de koe in (midcyclisch), waarin de koe verschijnselen vertoont die deels overeenkomen met de verschijnselen die zij tijdens de tochtigheid vertoont. Het is in feite een misleidende term, omdat de tussentocht, buiten die overeenkomst in verschijnselen om, niets van doen heeft met de tochtigheid. En bovendien omdat met de term tussentocht dus ook niet de periode van ongeveer 20 dagen wordt bedoeld die tussen twee opeenvolgende tochtigheden van de koe is gelegen en die dioestrus wordt genoemd, maar die in feite dioestri zou moeten worden genoemd.

Het Corpus Luteum, wat zich op dat moment in volledige wasdom op de ovaria bevindt, belemmert iedere kans op bevruchting. Door het Corpus Luteum wordt namelijk het hormoon progesteron in de bloedbaan afgescheiden. En dat hormoon houdt wel een eventuele drachtigheid in stand, maar een bevruchting is dan niet mogelijk. De verschijnselen van "de tussentocht" zijn lang niet altijd even sterk aanwezig, maar soms zijn zij dermate sterk dat "de tussentocht" maar moeilijk is te onderscheiden van de echte tochtigheid (gemiddeld kan er bij ongeveer 5-10% van de koeien een duidelijke tussentocht worden waargenomen). Ze valt waar te nemen in het midden van de tochtigheidscyclus. Zo ongeveer op de 10e à 11e dag. Net als bij de echte tochtigheid bevindt er zich op dat moment op de ovaria ook een rijpe follikel, evenals een Corpus Luteum. Bij afwezigheid van een Corpus Luteum op de ovaria zou, net als bij de echte tochtigheid, uit die follikel een ovum kunnen gaan loskomen. De oestrogene hormonen die door die follikel in de bloedbaan van de koe worden afgescheiden, bewerkstelligen die vermeende verschijnselen van tochtigheid.

Hoewel de koeien op dat moment na inseminatie niet drachtig kunnen worden, is het onder veehouders een bekend gegeven dat koeien die ongeveer 10 dagen na inseminatie "terugkomen" vaak juist wel drachtig worden. "Hoe kan dat dan?", vraagt u zich dan ook ongetwijfeld af. Voor een veehouder is de tochtigheidswaarneming een lastige zaak. Bij lang niet iedere koe worden bijtijds duidelijke tochtigheidsverschijnselen waargenomen. Maar voor het hoogste economische bedrijfsresultaat, moeten de koeien wel zo gauw mogelijk weer drachtig worden. Onder die omstandigheid is het dan ook denkbaar dat een veehouder de verschijnselen van "de tussentocht" bij de koe, aanziet voor echte tochtigheidsverschijnselen. Vanwege die vermeende echte tochtigheid van de koe, wordt er bij de koe een inseminatie uitgevoerd. Een inseminatie dus op het moment van "de tussentocht". Ongeveer 10 dagen daarna wordt de koe dan echt tochtig. Als de koe dan vervolgens weer opnieuw wordt geïnsemineerd, is er een reële kans dat zij van die inseminatie drachtig wordt. Vandaar het ervaringsfeit van menige veehouder dat een "terugkomer" van 10 à 11 dagen wel drachtig kan worden.

Toch gebeurt dit minder vaak dan normaal gesproken zou moeten gebeuren. Gezien het aantal inseminaties wat op het tijdstip van "de tussentocht" plaatsvindt. Dat komt doordat een koe, die tijdens haar tussentocht tot in de uterus wordt geïnsemineerd, van die inseminatie een endometritis zal oplopen. Door die ontsteking zal de koe meestal niet drachtig worden. Hoe komt het dan dat sommige "terugkomers" van 10 à 11 dagen juist wel drachtig worden? Hebben die dan geen endometritis opgelopen bij de inseminatie tijdens "de tussentocht"? Nee, allicht niet! Tijdens "de tussentocht" is de passage van de cervix minder gemakkelijk uitvoerbaar (met name bij pinken). Lukt het niet, dan zal er geen intra-uteriene inseminatie worden uitgevoerd. Maar vaak wel een intra-vaginale inseminatie. En dat voorkomt dan dat de koe een endometritis oploopt. Een geluk bij een ongeluk, nietwaar.

Als inseminator deponeert men het sperma dan voor, of in, het ostium exterum. Eigenlijk zou men in dat geval helemaal geen inseminatie moeten uitvoeren. Maar de beslissing om dat niet te doen, is voor een inseminator nogal riskant. Want men kan zich in de beoordeling van de situatie bij de koe ook vergissen. Onder het motto "boer blij, baas blij" zal hij dan meestal toch die koe gaan insemineren. Ook al is hij er nog zo van overtuigd dat het zinloos is.

Op bedrijven met vruchtbaarheidsproblemen, waar relatief veel inseminaties nodig zijn om de koeien drachtig te krijgen, ziet men vaak dat er ook veel inseminaties worden uitgevoerd waarbij sprake is van een tussentijd van ongeveer 10 dagen. Een tussentijd van een halve cyclus dus. Dit wijst er dan op dat er dikwijls inseminaties plaatsvinden op het moment van "de tussentocht". Een al te fanatieke wijze van tochtigheidswaarneming zal daar dan vaak aan ten grondslag liggen. Op dergelijke bedrijven worden ook opvallend vaak twee of meer koeien tegelijkertijd voor inseminatie aangeboden. Dit gegeven wijst er dan op dat de veehouder niet goed onderscheid weet te maken tussen de echte tochtigheidsverschijnselen en de tussentochtverschijnselen.

Van de koeien die springneigingen vertonen, moet men als veehouder meestal slechts die koeien voor inseminatie aanbieden, waarbij men ook echt "stareflex" heeft waargenomen. Onder de overige koeien die daar bij betrokken zijn, zitten relatief veel koeien die op "de tussentocht" zitten. Het uitvoeren van een inseminatie bij die koeien is niet alleen nutteloos, maar beslist ook schadelijk.

Koeien die op "de tussentocht" zitten, vertonen vrijwel nooit stareflex. Van dergelijke koeien ziet men vaak wel wat fluor vaginalis aflopen, maar niet het zo typerende "tochtslijm". Van het slijm, wat van dergelijke koeien afkomt, kan men dus geen draden trekken. De hoeveelheid afkomend slijm is op "de tussentocht" ook opvallend geringer. En ze blijken vaak ook geen springneigingen te vertonen bij de niet-tochtige koeien in het koppel koeien. Van open schaafwonden op het kruis is bij die koeien meestal al evenmin sprake. Het zo typerende "knipogen" van tochtige koeien zal men bij dergelijke koeien ook niet opmerken. En na afloop van de tussentocht zal een koe ook niet blijken af te bloeden, zoals bij een tochtige koe normaliter wel het geval is. Uit dat laatste gegeven kan men als veehouder lering trekken over de juistheid van zijn eigen tochtigheidswaarneming bij die koe. Wat dit punt betreft is het op een veehouderijbedrijf met vruchtbaarheidsproblemen voor de veehouder uitermate leerzaam om eens een lijst aan te gaan leggen waarop in een bepaalde periode de tussentijden tussen de vóórgaande inseminaties van ál de koeien staan vermeld. Blijkt uit een dergelijke lijst bijvoorbeeld dat er ál te vaak sprake is van een tussentijd tussen twee inseminaties van ongeveer tien dagen, dan weet men als veehouder dat men vrij vaak een tussentocht bij een koe aanziet voor een echte tocht.

Voor een inseminator is het ontbreken van een sterke "kramp op de baarmoeder" een teken dat de koe niet echt tochtig is. Bij een koe die wel echt tochtig is en waarbij de baarmoeder na afkalven goed is geïnvolueerd moet die kramp (ofwel tonus) op de baarmoeder maximaal aanwezig zijn. Tijdens de tussentocht is er wel sprake van kramp op de baarmoeder, maar die kramp is dan niet maximaal. Met andere woorden: 'tijdens de tussentocht voelt de baarmoeder iets slapper aan, dan tijdens de echte tocht'. Ook de cervix zal dan wat slapper aanvoelen. En de passage van de cervix zal minder gemakkelijk verlopen.

Tot slot nog dit: door de data te noteren waarop de koeien verschijnselen van tussentocht hebben vertoond, heeft men als veehouder een handig hulpmiddel in handen om zichzelf te attenderen op de echte tochtigheid van die koeien. Het vastbinden van de echt tochtige koe op een bepaalde plaats in de stal (tussen de andere koeien in), is voor het ontdekken van de koeien die op "de tussentocht" zitten erg raadzaam. Want deze koeien hangen dan, evenals de bijna tochtige koeien, frequent rond in de buurt van die vastgebonden koe.

Tijdens de cyclus van de koe doen zich vaak meerdere groeigolven van follikels voor. Dus niet slechts de midcyclische groeigolf, die algemeen als de 'tussentocht' bekend staat, maar ook nog andere groeigolven.

Over het algemeen is er slechts één follikel die na verloop van tijd openbarst, de zogenaamde dominante follikel. Follikels die door kunnen groeien, maken het hormoon oestrogeen aan. Dit zorgt ervoor dat het slijmvlies in de baarmoeder dikker wordt en dat de cervix en de vagina helder, dradentrekkend slijm gaan produceren.


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org