KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Als koeien witvuilen, zijn zij verminderd vruchtbaar.

Fluor Albus bij koeien is een chronische vorm van endometritis die soms klinisch zichtbaar wordt door muceuze, witte of wit/gele uitvloeiing uit de vulva. Veel vaker is deze kwaal slechts subklinisch aanwezig. In verband met de kleur van de uitvloeiing staat deze kwaal in de dagelijks praktijk van de veehouderij bekend onder de naam "witvuilen". Witvuilen wijst op een bacteriële infectie van de uterus. Het is in feite een chronische vorm van baarmoederontsteking. De oorzaken hiervan zijn divers. Maar de belangijkste risicofactoren zijn gelegen in tweelinggeboorte, zware verlosssing en het aan de nageboorte blijven staan. Maar bepaalde voedingsaspecten kunnen hierbij ook een rol spelen. Zoals een negatieve energiebalans bij het afkalven en Mg-deficiëntie . Er wordt per definitie reeds van witvuilen gesproken als er 14 dagen na het afkalven nog witte of grauwrode uitvloeiing wordt waargenomen. Hoewel koeien die aan deze kwaal lijden wel vruchtdragend kunnen worden, is het niet zo verstandig om maar net te doen of er niets met dergelijke koeien aan de hand is. Witvuilende koeien zijn duidelijk verminderd vruchtbaar (subfertiel). Die verminderde vruchtbaarheid komt nog niet eens zo sterk naar voren door een verslechterende bevruchtingskans, als wel door een verhoogde kans op vroeg embryonale sterfte en abortus. Bij een endometritis kunnen bacteriën de vrucht zowel rechtstreeks doden, als wel de ontwikkeling van de vrucht verhinderen (endotoxinen kunnen beschadigingen aan de uterus en de placenta veroorzaken, waardoor het embryo verloren gaat). En de kans dat de koeien na het kwijtraken van de vrucht opnieuw problemen op het gebied van de vruchtbaarheid krijgen, is ook duidelijk vergroot. Als op een veehouderijbedrijf veelvuldig inseminaties plaatsvinden bij witvuilende koeien, zal blijken dat de algemene vruchtbaarheidsstatus op dat bedrijf sterk afneemt.

Uit onderzoek zou zijn gebleken dat gemiddeld 17% van de koeien na afkalven witvuilen. Een inseminator die hier afdoende aandacht aan schenkt, zal zich niet in het minst gaan verbazen over dit betrekkelijk hoge percentage, omdat er dan betrekkelijk vaak een inseminatie voor een witvuilende koe blijkt te zijn aangevraagd. Uitgaande van het hiervoor genoemde percentage en uitgaande van het gegeven dat een inseminator op een normale werkdag een 40-tal inseminaties verricht, betekent dit dus dat er op zo'n dag voor gemiddeld 7 witvuilende koeien een inseminatie zou zijn aangevraagd.

Voor een inseminator die tijdens de dagelijkse uitoefening van zijn vak zo frequent wordt geconfronteerd met witvuilende koeien, is het de vraag waarom veehouders toch niet voorkómender zijn in het voor inseminatie aanbieden van witvuilende koeien. Als de koe een dermate duidelijk signaal afgeeft van een gezondheidsprobleem, waarvan bekend is dat er een negatieve invloed vanuit gaat op de vruchtbaarheid van de koe, zou men verwachten dat veehouders vrijwel geen enkele witvuilende koe voor inseminatie zouden gaan aanbieden.

Op die vraag blijken meerdere antwoorden mogelijk te zijn. Ten eerste: uit hun ervaring weten veehouders dat witvuilende koeien, waarbij een inseminatie is uitgevoerd, lang niet altijd opbreken. Dat wil beslist niet met zekerheid zeggen dat zij dan later zullen gaan afkalven van een voldragen kalf, maar die schijn is dan wel aanwezig. Ten tweede: als de veehouder eenmaal heeft opgemerkt dat de betreffende koe witvuilt, zal hij mogelijk hebben besloten om de koe een dag na de inseminatie te laten uitspuiten. Hierbij wordt een antibioticum als bijvoorbeeld Metricure® intra-uterien door de dierenarts ingebracht (bij subklinische endometritis wordt ook wel fysiologisch zout gebruikt voor de baarmoederspoeling). En ten derde: veehouders zullen lang niet altijd in de gaten hebben gehad dat bij de koe, waarvoor zij een inseminatie hebben aangevraagd, nog sprake was van witvuilen. Want aan de uitwendige verschijnselen (de uitvloeiing) zal dit lang niet altijd door hem worden opgemerkt.

Maar hebben inseminatoren dan wel altijd in de gaten dat zij met een witvuilende koe te maken hebben? Nee, dat ook zeker niet! Tenminste niet, wanneer zij daar niet specifiek de voor inseminatie aangeboden koe op gaan onderzoeken. Bij de intra-cervicale inseminatiemethode, die men in het verleden toepaste, kregen de inseminatoren meteen in beeld wat er op dit terrein schortte aan de vruchtbaarheid van de koe. Nu men echter bij het insemineren van koeien geen gebruik meer maakt van een speculum, mist men die informatie. Maar voor een inseminator zijn er twee omstandigheden die er toe bijdragen dat hij juist wel vaak in de gaten heeft dat hij met een witvuilende koe van doen heeft. Ten eerste is dat het feit wanneer hij een cervix bij de te insemineren koe aantreft waarvan de diameter, om verder onverklaarbare redenen, te groot is. Ten tweede is dat het feit als er, voorafgaande aan de eigenlijke inseminatie in het ostium internum, onder invloed van zijn manipulaties in het bekken van de koe, witvuil uit de vagina van de koe naar buiten vloeit.

Natuurlijk kan een inseminator de te insemineren koe, voorafgaande aan de inseminatie, ook actief gaan controleren op het voorkomen van witvuil in de vagina. Maar een dergelijk onderzoek moet dan wel op een dusdanige manier geschieden dat men daarmee voorkomt dat men de koe verder gaat besmetten. Mocht men daarvoor bijvoorbeeld een speculum gebruiken, dan zal men dat speculum na ieder onderzoek terdege moeten desinfecteren. Dit om onnodige contaminatie van het geslachtsapparaat van de koe te voorkomen. Als men het speculum daartoe alleen met spiritus zou gaan afvegen, dan is dat ten enenmale onvoldoende. Het speculum zal goed moeten worden afgebrand. De binnenkant van het speculum wordt op die wijze ook ontsmet. Zou men voor het ontsmetten van het speculum een desinfectans (bijvoorbeeld chloor of chloorhexidine 2%) willen gebruiken, dan moet men zich realiseren dat men het speculum dan naderhand zeer goed met water zal moeten gaan afspoelen. Dit omdat van dergelijke agressieve middelen geen residuen in de vagina terecht moeten komen. Een met water afgespoeld speculum moet dan echter ook goed worden gedroogd, omdat water een zeer ongunstige invloed heeft op de spermakwaliteit. Het afbranden van het speculum is een goede, maar ook zeer bewerkelijke methode. Door afbranden wordt een speculum flink heet. Om die reden kan men dat speculum na het afbranden eerst een tijd niet gebruiken. In de huidige praktijk van een veehouderijbedrijf, waarin er vaak meerdere koeien tegelijk op een bedrijf op een inseminatie wachten, is daarom ook dit afbranden van het speculum geen handige methode. Ook het manueel uit de vagina van de koe opdiepen van enig slijm, heeft zo zijn nadelen. Ook dat kan nooit helemaal hygiënisch genoeg worden uitgevoerd. Bovendien is dat ethisch niet een echt fraaie methode. En de kans op traumatisering van het dier is bij toepassing van die methode ook niet geheel uitgesloten. Vooral niet bij de jonge dieren.

Als een veehouder weet dat een koe zich na afkalven niet goed heeft opgeschoond, is de kans groot dat zij later ook niet als vanzelf tochtig zal gaan worden. En dat is dan wel van groot belang, omdat een koe zich tijdens die tochtigheid zou kunnen gaan opschonen. Ergo: wordt een dergelijke koe niet spontaan tochtig, dan zou men er als veehouder goed aan doen de veterinair te vragen om haar tochtig te gaan spuiten.

In "broodje aap verhalen" over de rundveehouderij en in al te lichtvaardige artikelen in de landbouwbladen, worden de inseminatoren en/of de DHZ'ers aangeraden om na afloop van de inseminatie te gaan controleren of er op de gebruikte pistolethuls ook sporen van witvuil aanwezig zijn. De veronderstelling is dan dat er bij inseminatie van een witvuilende koe sporen van witvuil op de gebruikte pistolethuls zouden achterblijven. En dat men op die wijze achteraf gemakkelijk zou kunnen zeggen of een koe wel, of niet, zou witvuilen. In theorie lijkt dit wel te kunnen, maar inseminatoren weten dat zij in de praktijk niet werkelijk sporen van witvuil op de pistolethuls waarnemen bij geïnsemineerde koeien waarvan zij op een andere wijze zeker te weten zijn gekomen dat ze witvuilen. Er blijkt weinig adhesie aanwezig te zijn tussen het stijve, gladde plastic van de inseminatiehuls en het liquide pus uit de uterus van een witvuilende koe. En plus: Bij het terugtrekken van de pistolet uit het geslachtsapparaat van de koe, passeert de pistolet eerst de cervix uteri, daarna de vagina en vervolgens de vulva van de koe. Het eventuele witvuil wat wel op de pistolet terecht zou zijn gekomen, zal door de terugtrekkende beweging van de pistolet, op die plaatsen allicht van de pistolet worden afgeveegd. En mocht er zich na het terugtrekken van de pistolet, in tegenstelling tot deze bewering, toch wel enig pus op de pistolethuls blijken te bevinden, dan is de kans groot dat die pus zich slechts in de vulva van de koe heeft bevonden. De dik vloeibare pus, die men op die plaats in het geslachtsapparaat van een koe kan aantreffen, heeft in dat geval echter niet met witvuilen te maken, maar met een plaatselijke ontsteking van de vulva (vulvitis), zoals men die bijvoorbeeld vaak ziet bij een lijfbiedende koe. Ook kan er sprake zijn van een schedeontsteking (vaginitis); een gecombineerde ontsteking van het gebied van de vulva en de vagina (vulvovaginitis); een ontsteking van de cervix (cervicitis); een blaasontsteking (cystitis); een nierontsteking (nefritis); een doorgebroken abces of een trauma in het urogenitaal gebied; een geslachtsziekte; of een contactbesmetting. Treft men na de inseminatie dus wel etter op de huls van de pistolet aan, dan heeft dat niet met witvuilen van de koe te maken, maar met een andere ontsteking bij de koe. De veehouder zal daarover moeten worden ingelicht. Op bedrijven met natuurlijk dekkende stieren kunnen dekinfecties de oorzaak zijn van vruchtbaarheidsproblemen. Vooral als de koeien één à twee weken na de dekking afvuilen. Maar ook wanneer de koeien na de dekking herhaaldelijk opbreken en als de koeien na dekking, in de derde tot de zesde maand van de dracht, aborteren.

Bref: er staat de inseminator geen echt goede en handzame methode meer ter beschikking waarmee hij, bij de te insemineren koe, actief een controle zou kunnen gaan uitoefenen op het slijm wat in de vagina van de koe aanwezig is. Het is dan ook geen wonder dat hij dit in de praktijk meestal ook zal nalaten. Alhoewel het wel duidelijk tot zijn taak behoort om op de uitvloeiing te letten van de te insemineren koe. Soms moet men in het leven een keuze maken tussen twee kwaden. Als een inseminator er voor kiest om niet actief op het afscheiden van witvuil bij de te insemineren koe te gaan controleren, is dat onder de huidige omstandigheden een keuze die goed verdedigbaar is. De verantwoordelijkheid voor het ontdekken van de witvuilende koeien, wordt daarmee echter wel in volle hevigheid teruggeworpen op het bord van de veehouder. Maar wat kan een veehouder dan nog wél doen om te voorkómen dat er al te veel witvuilende koeien door hem voor inseminatie worden aangeboden?

De meest simpele en doorgaans effectieve methode is om de koe, na constatering van de tochtigheid, in de stal vast te gaan binden. Bij een tochtige koe is vrijwel altijd de één of andere vorm van uitvloeiing waar te nemen. En aan de hand van het uiterlijk van die uitvloeiing kan men dan beoordelen in hoeverre de koe wel of niet witvuilt. Soms moet men daar met tussenpozen een aantal keren voor terugkomen bij de koe. Overigens zit bij die wijze van doen wel een addertje onder het gras. Want een koe die in de eerste helft van haar tochtigheid zit, scheidt vaak zoveel cervixslijm af, dat dit slijm de andere uitvloeiing maskeert. Een tochtige koe waarbij men tijdens de tochtigheid witvuil ziet afkomen, is duidelijk wel een witvuiler. Maar een tochtige koe waarbij men slechts cervixslijm ziet afkomen, kan vanwege het voornoemde feit beslist ook wel een witvuiler zijn. De positieve ontdekking van witvuil bij een tochtige koe, is dus wel een betrouwbare ontdekking, maar de negatieve ontdekking van witvuil bij een tochtige koe is dus geen betrouwbare ontdekking. Wacht men evenwel met de beoordeling van de uitvloeiing van een tochtige koe tot de tweede helft van haar tochtigheid, dan kan men zich wel een redelijk betrouwbaar oordeel over het afkomen van witvuil vellen. De afscheiding van cervixslijm is op dat moment meestal nog maar zó gering, dat dit niet meer de uitvloeiing van witvuil zal maskeren. Koeien worden vaak in de tweede helft van hun tochtigheid geïnsemineerd. Op het moment dat de inseminator bij de te insemineren koe verschijnt, kan hij dus doorgaans een meer betrouwbaar oordeel vellen over het wel of niet witvuilen van de koe. Buiten de hierboven genoemde factoren, is ook dit een reden dat inseminatoren relatief vaak een koe zien witvuilen.

Een veehouder die niet zo passief wil wachten op de controle van de vaginale uitvloeiing, zou gebruik kunnen maken van een speculum, of van een speciale vaginoscoop. Met dergelijk instrumenten kan op zeer eenvoudige wijze de vagina van binnen worden bekeken. In die instrumenten is een lampje aanwezig, waarmee men licht in de duisternis van de vagina kan doen schijnen. Treft men op die wijze echter veel cervixslijm in de vagina van de koe aan, dan moet men er wel rekening mee houden dat men een halve dag later allicht een betrouwbaarder beoordeling van de aard van de uitvloeiing zou kunnen krijgen. Net als voor de inseminator geldt ook voor de veehouder, dat het grote nadeel van gebruikmaking van een dergelijk instrument is, dat men het instrument naderhand terdege zal moeten gaan ontsmetten (door het te gaan afbranden).

Vindt men dat teveel gedoe, en wil men toch geen risico lopen op het overbrengen van smetstoffen van de ene koe naar de andere, dan zou men gebruik kunnen gaan maken van een wegwerp-speculum, of van een vaginoscoop die voor eenmalig gebruik bestemd is. Dergelijke speculums (specula) en vaginoscopen zijn vaak van karton gemaakt. Ze zijn zeer simpel in uitvoering. En na gebruik kan men ze dus gewoon weggooien. Vanwege de simpele uitvoering zijn ze zeer goedkoop in aanschaf (kartonnen wegwerp-vaginoscopen worden in de Engelse taal disposable cardboard vaginoscopes genoemd). Van binnen zijn ze bekleed met een dun laagje constrasterend materiaal. Om de kosten minimaal te houden, is er geen lampje in aanwezig. Maar dat is voor dit doel ook niet nodig. Met een simpele, kleine penlight diagnostic flashlightlamp kan men genoeg licht in de vaginoscope doen schijnen om te kunnen zien of er ook witvuil in de vagina van de koe aanwezig is.

Bij een koe die nog in het begin van haar tochtigheid zit, bevindt er zich vaak relatief veel schedeslijm in de vagina. Als men wil bekijken of er zich ook witvuil in dat schedeslijm bevindt, zou men ook met een ongevulde pistolet wat slijm uit de schede van de koe vandaan kunnen proberen te halen. Als er zich geen rietje in de huls van de pistolet bevindt, zal er na inbrenging van de pistolet in het geslachtsapparaat van de koe, enig schedeslijm in de huls gaan vloeien. Door dan even een vluchtige blik op dat slijm te gaan werpen, krijgt men op eenvoudige wijze tóch wel een beeld van het aanzien van het schedeslijm.

Mocht er zich werkelijk witvuil in de vagina van de koe blijken te bevinden, dan kan men de inseminatie beter maar uitstellen tot het moment waarop de koe opnieuw weer tochtig wordt. Veterinaire hulp is niet nodig voor witvuilende koeien die tochtig blijken te worden. Onder deze omstandigheid is een koe goed in staat om zichzelf van deze kwaal te genezen. Wil men de witvuilende koe zo snel mogelijk drachtig zien te krijgen, dan kan men die koe normaal laten insemineren. Maar dan is het wel van belang dat men de baarmoeder van die koe de dag daarop door een veterinair laat opschonen. De kans dat die koe van die inseminatie drachtig wordt, is lager dan normaal het geval is. Doch zij is beslist wel aanwezig. De spermatozoïden hebben dan een dag lang de tijd gehad om zich voor de conceptie in de eileider te melden. Dat is ruim voldoende om een bevruchting te doen realiseren. Daarna duurt het nog minimaal 3 dagen voor de zygote zijn weg naar de uterus zal hebben gevonden. Als de uterus voldoende is opgeschoond en als er zich daar dan geen residuen meer bevinden van het middel wat door de dierenarts bij het opschonen is gebruikt, dan kan het embryo zich op zeker moment onder de juiste omstandigheden aan de baarmoederwand gaan hechten. Aan enkele belangrijke voorwaarden voor een optimale drachtigheid van de koe is dan voldaan.

Speciale aandacht is nodig voor koeien die niet tochtig blijken te zijn geworden en waarvan bekend is dat zij na afkalven aan een endometritis hebben geleden. Treft men bij een dergelijke koe een cervix aan die klein van omvang is en een uterus die juist niet klein van omvang is, dan is de kans groot dat die koe nog niet van die endometritis is genezen. De cervix is dan gesloten en de pus, die nog in de uterus aanwezig is, kan in die situatie niet naar buiten vloeien. Bij dergelijke koeien is dan sprake van een pyometra. Voor die afwijking in de gezondheid van het dier, zal men dan maar beter een veterinair kunnen gaan consulteren. Heeft er echter reeds een inseminatie plaats gevonden bij een koe die aan endometritis lijdt, dan is de kans kleiner dat men later bijtijds zal ontdekken dat er zich bij die koe een pyometra heeft ontwikkeld. Want als men bij een dergelijke koe later geen tochtigheid meer waarneemt, zal men allicht denken dat die koe drachtig is geworden. Het feit dat de tochtigheid vanwege een pyometra is uitgebleven, wordt dan gemakkelijk over het hoofd gezien. Dit feit veroorzaakt eens te meer dat het niet verstandig is om witvuilende koeien zondermeer te laten insemineren. Als veehouder zal men overigens niet de fout moeten maken een endometritis te onderschatten. Want hoe langer men wacht om die kwaal te laten behandelen, hoe groter de kans is dat deze ontaardt in een pyometra. Of zelfs in een pyosalpinx. Dat wil zeggen een ophoping van pus in een eileider van de koe. Want evenals het geval is bij een ophoping van bloed in een eileider (haematosalpinx), of vocht (hydrosalpinx), zal ook een pyosalpinx er toe leiden dat die koe niet drachtig wordt. In feite zijn zowel een hydrosalpinx, als wel als een pyosalpinx relatief vaak de oorzaak van een vruchtbaarheidsprobleem bij een koe, die moet worden opgeruimd vanwege het feit dat zij om ogenschijnlijk onverklaarbare reden niet drachtig wordt. Hetzelfde geldt overigens voor vergroeiingen die eventueel in de eileiders voorkomen.

Endometritis kan ook in hyperacute vorm optreden. Doet een dergelijk geval zich voor, dan is het beslist noodzakelijk om zonder dralen een consult van de veterinair dierenarts aan te vragen. Namelijk omdat het anders weleens te laat zou kunnen zijn voor het dier. Als inseminator kan men de aanwezigheid van een hyperacute endometritis kunnen gaan vermoeden als men fremitus aan een der arteria uterina media gewaar wordt bij een koe die niet drachtig is, of die niet lijdt aan een pyometra.


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org